Le pronom ‘En’
Een woord dat vele cursisten en studenten Frans zorgen baart, is ‘en’. We gaan het hier niet hebben over het voorzetsel ‘en’, maar over het voornaamwoord. Een voornaamwoord verwijst naar iets of iemand. Met ‘en‘ is het niet anders.
‘En’ als vervanging van een constructie met ‘de’
Het Frans bulkt van de constructies met ‘de’. Misschien verbazen jullie je over het verhaal.
“Vous vous étonnez de l’histoire?”
De constructie is ‘s’étonner de’. Of misschien ben je bang van de donder:
“Tu as peur du tonnerre?”
Ja, uiteraard gaat het ook hier om een constructie met het voorzetsel ‘de ‘: ‘avoir peur de’. De ‘du’ die je ziet in de zin, is immers een samentrekking van ‘de le’.
Wat heeft ons voornaamwoord ‘en’ nu met bovenstaande zinnen te maken? Wel, net als in het Nederlands kan je datgene wat in de ‘de-constructie' staat, vervangen. In onze taal krijgen we dan:
“Verbazen jullie je erover?”
In het Frans lossen we dit op met ‘en’:
“Vous vous en étonnez?”
Wat de angst voor de donder betreft, geldt net hetzelfde:
“Ben je er bang van?“
“Tu en as peur?”
Uiteraard is het niet helemaal correct te stellen dat de ‘er’ van het Nederlands de ‘en’ van het Frans is.
De ‘er’ in de Nederlandstalige zin:
“Ik ben er.”
kan je niet vertalen met ‘en’. Dat is echter voer voor een andere blog. Verder kan de vertaling van ‘en’ ook lichtjes afwijken: ‘ervan of ‘er … van’, ‘erover’ of ‘er … over’, ‘ermee’ of ‘er … mee’… :
“J’en mange trop.” => “Ik eet er teveel van.”
‘En’ in combinatie met een hoeveelheid
Ook een constructie die een hoeveelheid aangeeft, kunnen we vaak combineren met ‘en’, waarbij we dan het object, dat bij de hoeveelheid staat, vervangen door ‘en’. Ook in het Nederlands doen we dat soms.
“Ik zie tien jongens.” => “Ik zie er tien.”
In het Frans wordt dat dan:
“Je vois dix garçons.” => “J’en vois dix.”
Deze eigenschap beperkt zich niet tot constructies met getallen. Misschien heb je gisteren veel vogels gezien:
“Tu as vu beaucoup d’oiseaux hier?” => “Oui, j’en ai vu beaucoup hier”.
Of je hebt na het vogelspotten een fles wijn gedronken:
“Tu as bu une bouteille de vin après?” => “Tu en as bu une bouteille après?”.
Los je het op de bovenstaande manier op, dan beschouw je ‘une bouteille’ als de hoeveelheid. Je kan ook ‘une’ als de hoeveelheid beschouwen. De zin wordt dan.
“Tu en as bu une après?” => “Heb je er één gedronken daarna?“
waarbij de fles als het ware wordt opgeslokt door de ‘en’. Uiteraard zijn er een groot aantal hoeveelheden mogelijk in de taal : ‘beaucoup’, ‘trop’, ‘peu’, ‘moins’, ‘plus’, … en uiteraard kan je ook 200 gram kaas gaan eten en diezelfde kaas laten ‘opslokken’ door het voornaamwoord ‘en’:
“Je vais manger deux cents grammes de fromage”. => “Je vais en manger 200 grammes.”
zolang je de hoeveelheid maar bewaart…
Het verband tussen ‘en’ en het ‘article partitif’
Op momenten waarbij men in het Nederlands bij een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud geen lidwoord gebruikt, behelpt het Frans zich met het ‘article partitif’ of ‘deelaanwijzend lidwoord’.
“We hebben vlees genomen.” => “On a pris de la viande.”
“We hebben ervan genomen.” => “On en a pris.”
Dit geldt niet voor een constructie met een bepaald lidwoord of ‘article défini’.
Als je ‘het vlees’ genomen hebt, heb je ‘het’ genomen.
“Tu as pris la viande.” => “Tu l’as prise.”
‘En’ : wat met personen?
Uiteraard kan je de tien jongens van hierboven vervangen door ‘en’. In de constructies met ‘de’ echter is het beter om personen niet door ‘en’ te vervangen. Als je over iemand praat, is het een betere oplossing om naar die persoon te verwijzen met een ‘pronom tonique’. Nog voer genoeg voor meerdere blogs dus…
“Ils parlent de ce garçon.” => “Ils parlent de lui.”
Waar zetten we ‘en’ in de zin?
De positie van ‘en’ in de zin hangt af van het soort constructie waarmee we te maken hebben.
Heb je een gewoon vervoegd werkwoord, dan plaatsen we ‘en’ voor dat werkwoord.
“Ik eet een tros druiven.” => “Ik eet er een tros van.”
“Je mange une grappe de raisins.” => “J’en mange une grappe.”
Gaat het om een constructie met één van de hulpwerkwoorden ‘vouloir’, ‘aller’,’pouvoir’, ‘ savoir’ of ‘devoir’, dan komt ‘en’ vlak voor de infinitief te staan.
“Wil je je bezighouden met je werk? ” => “Wil je je ermee bezighouden.”
“Tu veux t’occuper de ton travail?” => “Tu veux t’en occuper?”
Is het werkwoord vervoegd in een samengestelde tijd, waarvan de ‘Passé Composé’ de bekendste is, dan zetten we het voornaamwoord voor de vervoegde vorm van het hulpwerkwoord. In de meeste gevallen gaat het om een vorm van het werkwoord ‘avoir’, soms ook om het hulpwerkwoord ‘être’, afhankelijk uiteraard van welk werkwoord er in de ‘Passé Composé’ staat.
“Ze hebben bier gedronken.” => “Elles ont bu de la bière.”
“Ze hebben ervan gedronken.” => “Elles en ont bu.”
“Je hebt je verontschuldigd voor die fout.” => “Tu t’es excusé de cette erreur.”
“Je hebt je ervoor verontschuldigd.” => “Tu t’en es excusé.”
Wordt ‘en’ gebruikt in een gebod, dan plaatsen we het achter de werkwoordsvorm. Terwijl het in het verbod dan weer net voor het werkwoord komt.
“Praat over uw problemen.” => “Parlez de vos problèmes.”
“Praat erover.” => “Parlez-en.”
“Eet geen kaas.” => “Ne mange pas de fromage.”
“Eet er niet van.” => “N’en mange pas.”