Le passé récent et le futur proche

De tijden in het Frans zijn voor velen een gruwelijke strijd. Alle respect daarvoor. Toch is het niet allemaal kommer en kwel. Soms kan je door eliminatie de oorlog met de tijden een pak makkelijker maken. Doe eerst even iets wat goed lukt om terug de rest aan te vallen. Misschien moet je even achterover leunen en wat zelfvertrouwen opdoen. Door je even, een kwartiertje, toe te leggen op de twee meest minimalistische tijden van het Frans: de ‘passé récent’ en de ‘futur proche’. De ‘passé récent’ situeert zich in een recent verleden, de ‘futur proche’ in een nabije toekomst.

Le passé récent: venir + de + infinitif

Voor de juiste vervoeging van de ‘passé récent’ heb je de kennis van welgeteld 1 werkwoord in de indicatif présent nodig, namelijk ‘venir’, ‘komen’:

Je viens
Tu viens
il, elle vient
nous venons
vous venez
ils, elles viennent

Plak na je vervoegde vorm van ‘venir’ ‘de + infinitief’ en je bent er.

Wat is nu de juiste vertaling van zo’n vorm? Aangezien het gaat om een ‘passé récent’, moeten we dit in het Nederlands als een handeling beschouwen die pas heeft plaatsgevonden.

Je viens de chanter.” => “Ik heb zonet gezongen.”

Vous venez de me dire la vérité.” => “Jullie hebben me zonet de waarheid gezegd.”

Le futur proche: aller + infinitif

Voor de ‘futur proche’ heb je nood aan de vervoeging in de indicatif présent van het werkwoord ‘aller’, ‘gaan’:

Je vais
Tu vas
il, elle va
nous allons
vous allez
ils, elles vont

Na de vervoegde vorm van ‘aller’ plak je de infinitief en je hebt een correcte ‘futur proche’ gevormd.

Tu vas perdre le match.” => “Je gaat de wedstrijd verliezen.”

Ils vont écrire une lettre.” => “Ze gaan een brief schrijven.”

Alweer twee stapjes verder

In de doolhof van Franse werkwoordstijden heb je twee vliegen in een klap geslagen. En dankzij de energie die dat gaf, kan je er weer tegenaan om de andere tijden aan te pakken. Veel succes!

Previous
Previous

La phrase avec ‘si’

Next
Next

Le pronom relatif: de logica zelve?